Dieren

Hoe meer dieren, hoe meer ellende. Er zijn dagen dat ik wilde dat ik ontwaakte in een brandschoon wit bed in een brandschoon glimmend huis. Geen kattenharen op mijn kussen, geen hondenharen in alle hoeken van alle kamers. Geen natte poten over een net geboende vloer en geen modder op net schone kleding. Wat zou het saai zijn. Wat zou ik met al mijn dierenliefde moeten? Theo zou er onder bezwijken. Ik zou er een minnaar op na moeten houden om het overschot te compenseren. Nu kom ik ruimschoots uit. Het verdient wellicht geen schoonheidsprijs maar het is niet anders. Je kunt beter mijn dier zijn dan mijn echtgenoot. Ik zeg het gewoon eerlijk.

Maar de zorg die ik er voor over heb is niet evenredig met wat het me oplevert. Een psycholoog kan nog rijk aan me worden om dit raadsel op te lossen. We hebben vijf katten. Waarvan drie poezen en twee katers. Ze doen het hier hartstikke goed. Ik ben niet echt een kattenmens maar als ik er eenmaal één heb dan moet het maar. Ofwel ze dringen zich aan je op en dan heb je geen keus, ofwel ze moeten toch eten, toch ontwormd en toch beschermd tegen de parasieten en andere elementen van het buitenleven, en dan blijf je bezig. Maar liever zag ik dat ze zich zelfstandig vermaakten en slechts af en toe op je schoot sprongen. Maar goed, als je er dan toch veel energie in hebt gestoken om zo’n beestje van een zekere overschot dood te redden en tam te maken en aan je te binden, ga je er toch van houden. Of je nu wilt of niet. Hoe vaak ik ook roep: “Een kat moet vrij zijn!”, eenmaal vrij ga ik hem missen. Zo ook met Poes. Poes is ons zorgenkindje want in de winter ligt ze moddervet voor de kachel maar in de zomer loopt ze broodje mager allerlei ellende op. Sinds twee weken is ze foetsie. De Tutjes vinden het verschrikkelijk. Hoewel ik Poes toch al niet meer zag, bleek ze nog regelmatig op hun kamers te komen. Ontroostbaar zijn de Tutjes en ze verzinnen beelden om die ontroostbaarheid recht te doen: opgegeten door een roofvogel, wegterend in het bos, gebeten door een vos… de ellende kent geen grenzen. En zo kunnen ze de tranen vrijelijk laten stromen die eigenlijk bedoeld zijn voor hun miserabele leventje. Zelfs in afwezigheid doen onze beestjes nog goed werk. Maar plotseling om twee uur in de nacht staan de twee Tutjes te bibberen voor onze slaapkamer deur. Helemaal in paniek. Ze komen nauwelijks uit hun woorden en de tranen stromen over hun wangen. Na enig aanmoedigen krijgen ze er hortend en stotend uit: “We hebben Poes gezien!” Goh dat is toch leuk denk je dan maar nee: Het leek wel een spook en nu durven we niet meer te slapen. Even zag ik een grauwe kat zonder haar en maar één oog en een afgeknauwd oor voor me. Maar niets was minder waar. Poes lag prinsheerlijk te slapen in een kledinglade. Van pure vreugde wilde Tutje a er op afspringen maar dat was voor poes te veel adoratie. In paniek naar de andere kamer gerend waar Tutje b wakker werd van Poes en gillend Tutje a. Oh God wat moeten we nu???? Poes naar het balkon. O jee hij gaat er weer vandoor! Laten we Dorine wakker maken uit haar broodnodige nachtrust en elkaar eens flink opnaaien. Zo gezegd zo gedaan. En daar stond ik dan om twee uur ’s nachts op het balkon. Poes vond het maar niks en sprong op onze terras overkapping. “Poes!” riep ik nog maar het mocht niet baten. Ze keek me een beetje angstig aan.”Jij ook al?” leek ze te zeggen, mauwde nog wat en sprong pardoes naar beneden en rende de verte in. Ze zag er goed uit. Einde nachtrust. Toch ben ik opgelucht dat ze er nog is en alleen al die opluchting is het ontberen van slaap (met als gevolg een waardeloze dag) wel waard. Theo denkt daar anders over.

Heb ik Keesje al eens genoemd? Ik weet zeker van wel. Een lieve vriendin gaf me de raad om Keesje als inspiratie bron voor mijn Paquito verhalen te gebruiken. Te laat. Dan zouden het wel Keesje verhalen zijn. Maar ze heeft gelijk. Keesje is een niet aflatende bron van inspiratie. Tenminste, als je het positief kunt labelen. In werkelijkheid is ze onuitputtelijk in kwaaltjes en uitbreken. Heeft ze net een tumor gezwel overwonnen en een verdraaide knie weer recht gekregen, dan brokkelen haar hoeven weer af door de droogte. In haar natuurlijke omgeving zou ze het niet overleven. Net als dat weer een beetje onder controle is, zie ik tot mijn schrik dat ze nog maar één oog heeft. Het andere is totaal verdwenen achter een enorme zwelling. Het beetje oog dat nog zichtbaar is, is helemaal wit en blind. Vijf keer per dag mogen er zalf en druppels in van de dierendokter. Ze heeft makkelijk praten want zij hoeft niet in “overleg” met Keesje of die zooi er alsjeblieft in mag. Dat overleg resulteert dan twee dagen lang in oorlog tot ze door heeft dat gelaten de boel ondergaan, meer oplevert. Langzaam, heel langzaam herstelt het oog zich. En dan, net als je denkt: die is genezen… hop!, springt ze over het hek naar waar het gras natuurlijk groener is en het struikgewas sappiger. Met andere woorden werk aan de winkel: snoeien, snoeien en nog eens snoeien om een elektriciteitsdraad te gaan spannen. In 35 graden hitte is dat geen pretje. De dag dat ik niet zwetend met de dieren rondzeul, niet vloekend van ellende achter een ezel aan ren, niet mijn favoriete serie mis omdat de beesten nu eenmaal voorgaan… die dag….  Ik moet toch wel heel veel van ze houden.

27-06-2011

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *